Herstel veengroei in het laagveengebied
Wat houdt het in
Veenweidegebieden in het Laagveengebied (Noord- en West-Nederland) worden tegenwoordig veelal gebruikt voor landbouw. Hierbij wordt de waterstand kunstmatig op (laag) peil gehouden. Door ontwatering oxideert het veen, waarbij veel CO2 vrij komt en waardoor de bodem inklinkt. Op jaarbasis komt er ongeveer 7 megaton CO2 vrij door oxidatie van veen in het veenweidegebied, wat 2-3% is van de totale jaarlijkse CO2-emissie van Nederland. Door veengroei te stimuleren op voormalige landbouwgronden in het veenweidegebied kan de bodemdaling worden tegengegaan en kan de CO2 emissie gereduceerd worden of kan er netto CO2 worden vastgelegd in deze gebieden.
Voor het herstel van de veengroei wordt de grasvegetatie en de bovenste bodemlaag verwijderd (10-15 cm). De waterstand wordt verhoogd tot enkele centimeters onder het maaiveld. Omdat de karakteristieke veensoorten over het algemeen afwezig zijn en ook niet meer in de zaadbank voorkomen, zullen deze soorten actief moeten worden geïntroduceerd. Hierbij worden veenmosstekjes opgebracht, zodat vanuit deze bronnen de veenvorming op gang kan komen. Eventueel kunnen ook veenmosparels worden gebruikt. Dit zijn gelomhulde veenmosfragmenten, die gemakkelijk over het terrein kunnen worden uitgestrooid.
Bij de juiste uitgangssituaties kunnen de veenmosstekjes zich binnen een jaar tot een bedekkende laag op de bodem ontwikkelen. Na 4 jaar kan de laag veenmos al 8-12 cm dik zijn.
Figuur 1 Veenmosontwikkeling in het Ilperveld [Landschap Noord Holland, 2018]
Bijdrage aan klimaatmitigatie
Door de vernatting wordt voorkomen dat zuurstof in de bodem dringt en het organisch materiaal verder oxideert. Daarnaast kan de nieuwe veenvegetatie al snel een afdekkende laag vormen, waarin CO2 wordt vastgelegd. Het kwantificeren van het klimaatmitigatie-effect is afhankelijk van de uitgangssituatie en locatie. Bij een voorbeeldproject in Ilperveld werd de emissie gereduceerd van 3 tot 6,2 ton CO2 per hectare per jaar tot -0,86 (netto vastlegging) tot 0,94 ton CO2 per hectare per jaar.
Onderstaande grafiek van Fritz et al., [2017] geeft de relatie weer tussen de gemiddelde waterstand en CO2-emissie in veenweidegebied. De doorgetrokken lijn geldt voor de Nederlandse veenweides. Uit de grafiek blijkt dat elke centimeter stijging in de waterstand grofweg een emissiereductie van 0,45 ton CO2-eq/ha/jaar tot gevolg heeft.
Figuur 2 Relatie tussen gemiddelde waterstand en CO2-emissie in veenweidegebied [Fritz et al., 2017]
Bijdrage aan klimaatadaptatie
Door de bodemdaling in het veenweidegebied en de zeespiegelstijging wordt de dreiging van overstromingsgevaar groter. Door het herstellen van veengroei kan een steeds dikker wordende laag veenmos worden gecreëerd, waardoor de bodem in het veenweidegebied op een natuurlijke manier wordt opgehoogd.
Overige effecten
Door het herstellen van veengroei worden voormalige ecosysteemfuncties van de veenbodem weer geactiveerd, zoals een waterberging. Daarnaast wordt karakteristieke laagveennatuur met kenmerkende soorten zoals ronde zonnedauw, rietorchis en gewone waternavel weer hersteld.
Aandachtspunten en risico’s
In de beginfase kan veenmos veel concurrentie van pitrus (Juncus effusus) ondervinden. Regelmatig maaien en afvoeren (2-3 keer per jaar) is een effectieve maatregel gebleken om veenmos de concurrentiestrijd met pitrus te laten winnen.
Het waterbeheer, maar ook de bicarbonaatconcentratie (hardheid), alkaliniteit en nutriëntenrijkdom van het oppervlaktewater spelen een rol bij de veengroei. Idealiter is de alkaliniteit tussen de 0,5 en 1 meq/l. In Ilperveld was de alkaliniteit te hoog (3,5 meq/l), waardoor er een wateropslag moest worden aangelegd om regenwater op te vangen. Met dit regenwater werd het veenmos van water voorzien.
Voor het opstarten van de veengroei kan er gekozen worden uit veenmosstekjes of veenmosparels. Uit proeven in het Ilperveld bleek dat er zich veenmos kan ontwikkelen uit de veenmosparels, maar dit gaat een stuk trager dan bij het zaaien van veenmosstekjes. Daarnaast bedekken de veenmosparels de bodem niet helemaal af, waardoor er zich andere planten kunnen vestigen. Deze planten, zoals Fioringras (Agrostis stolonifera), kunnen de jonge veenmosplanten wegconcurreren.