Brandpreventie

Laatst bewerkt op: 28-09-2020

Wat houdt het in

Klimaatverandering brengt drogere zomers met zich mee. Door de toenemend droge omstandigheden neemt de kans op bos- en natuurbranden toe. Een onbeheersbare natuurbrand kan zorgen voor vernietiging van ecologische waarden, hoge CO2-uitstoot en financiële schade. Met behulp van de bosinrichting kan het risico op escalatie van de natuurbrand zoveel mogelijk worden beperkt.

Maatregelen die genomen kunnen worden om (escalatie van) brand te voorkomen zijn:

  • Natuurlijke stoplijnen/brandgangen inrichten.
  • Weghalen van vegetatieladders.
  • Vrijzetten van loofhout en aanleg van loofhoutsingels in brandgevoelige naaldbossen.
  • Brandremmende vegetatie bevoordelen.
  • Brandgericht randbeheer (strooiselvrije stroken) rond recreatievoorzieningen en parkeerplaatsen.
  • Aanbrengen van variatie in leeftijdsopbouw en soortensamenstelling.
  • Grondwater op peil houden, gebied vernatten door afwateringsgangen te dempen.
  • Vennen/vijvers aanleggen op moeilijk bereikbare plekken, zodat er altijd bluswater voorhanden is.
  • Compartimenteer gebied.

Ontstaan van brand

De kans op ontbranding van een brandstof is sterk afhankelijk van het vochtgehalte, de temperatuur en de hoeveelheid direct zonlicht die de brandstof ontvangt. Open vegetaties met een warmer en droger microklimaat hebben een grotere kans op ontbranding dan dichtere vegetaties. Voor bossen betekent dit dat bosopstanden met een hoog kronendak, een lage kronensluiting en lage ondergroei een verhoogd risico op het ontstaan van branden hebben, omdat er meer wind en direct zonlicht in de opstand kan komen en de vegetatie sneller uitdroogt.

Dikke, dode, verterende bomen vormen geen hoger ontstaans- of escalatierisico omdat ze veel vocht vasthouden.

Verschillende typen brand

Er zijn verschillende typen brand, met ieder een ander ontstaans- en escalatierisico.

Grondvuur is vuur dat ontstaat in veen- of humuslagen. Grondvuur kan lang ondergronds doorbranden, zelfs als het ogenschijnlijk is geblust.

Loopvuur verspreidt zich dicht bij de grond in gras, heide, struiken, jonge vegetatie en laaghangende takken. Het kan zich razendsnel over de bodem verplaatsen, maar heeft een relatief lage intensiteit ten opzichte van kroonvuur. Er is relatief weinig brandstof aanwezig en loopvuur is daardoor makkelijker te bestrijden. Grassen en kruiden vormen tijdens hun groene vegetatieperiode een scherm tegen het ontbranden van de strooisellaag. Dorre, droge grasvegetaties zijn echter zeer brandgevaarlijk en vergroten zowel de ontstaans- als escalatiekans van loopvuur.

Kroonvuur woedt in de boomkronen. Het ontstaat uit loopvuur dat via vegetatieladders (zie hieronder) de kronen bereikt, waar een groot volume aan brandstof beschikbaar is. Kroonvuren hebben een hoge intensiteit en zijn moeilijk te bestrijden.

Vegetatieladders

Langs vegetatielagen van toenemende hoogte kan vuur dat op de bosgrond is ontstaan makkelijk omhoog lopen naar de kronen. Deze zogenaamde vegetatieladders kunnen zorgen voor een snelle escalatie van de brand. Het laddereffect vindt vooral plaats bij naaldhout in de onder-etage.

Een struiklaag bestaande uit loofhout heeft eerder een remmende werking op vuur dan dat het kroonvuur faciliteert. Daarnaast wordt in ongelijkjarige opstanden met een gevarieerde verticale structuur de windbeweging gereduceerd, waardoor de uitdroging van de fijne brandstoffen op de bosbodem effectief wordt tegengegaan en het ontstaansrisico van brand in gelaagd bos lager is.

Het risico van vegetatieladders vindt dus vooral plaats bij opstanden met oplopende vegetatielagen van verdroogd loofhout of naaldhout in de onder-etage.

Ook tak- en tophout kan als vegetatieladder dienen. Hoge stapels van tak- en tophout vergroten te kans dat het vuur de boomkronen bereikt en zijn bovendien brandgevoeliger dan wanneer het is verspreid. Zowel het ontstaans- als escalatierisico is dus groter bij opgestapeld tak- en tophout. Het verspreid neerleggen van tak- en tophout is aan te raden in opstanden waar brandpreventie een belangrijk aandachtspunt is.

Brandgangen

Brandgangen, of natuurlijke stoplijnen, in het bos rondom opstanden met een hoger ontstaans- of escalatierisico kunnen voorkomen dat het vuur overspringt naar de rest van het bos. De breedte van de gang is afhankelijk van de tegen te houden vuurlast. Stoplijnen zijn stroken waarbij men door ingrijpen de brand probeert te stoppen. Denk hierbij aan de vegetatie weghalen, klepelen of nathouden. Een stoplijn wordt aangelegd tijdens een brand.

Het is belangrijk om brandgangen en relevante wegen en paden berijdbaar te houden, zodat hulpdiensten in geval van nood snel ter plaatse kunnen zijn.

Loofhout

Naaldbossen hebben een hoger ontstaansrisico voor brand dan loofbossen. Loofbomen hebben een hoger vochtgehalte in de bladeren en zijn daarmee moeilijker ontvlambaar. Een uitzondering hierop is droogte in het vroege voorjaar, wanneer de sapstroom van loofbomen nog niet op gang is gekomen. Ook de harsen en etherische oliën in naaldbomen zorgen voor een hogere ontvlambaarheid in naaldbomen. Van in Nederland veelvoorkomende boomsoorten wordt de top drie van meest brandbare bomen dan ook gevuld met naaldbomen, namelijk grove den en andere dennensoorten, fijnspar en douglas.

Loofhout kan dus een belangrijke rol spelen in de brandpreventie. Opstanden met een dichte ondergroei van loofstruiken of jonge loofbomen en een onregelmatige kroonlaag kennen een laag ontstaansrisico door het typische vochtige microklimaat op de bosbodem. Door inmenging van loofhoutsoorten in dennenopstanden kan bijvoorbeeld het brandrisico in de opstand worden verlaagd.  Berk, zomereik en tamme kastanje worden gezien als brandremmende soorten onder de boomvormers. In de struiklaag zijn krent en vuilboom brandremmende soorten.

Met behulp van loofhout kunnen brandsingels in het bos worden aangelegd, die kunnen voorkomen dat de uitbreiding van de brand wordt vertraagd.

Andere maatregelen

In de struiklaag worden vooral duindoorn, brem, gaspeldoorn, jeneverbes en hulst gezien als jaarrond zeer brandbaar. De wasachtige stoffen in de twijgen van brem en gaspeldoorn brengen voor deze soorten ook een groter risico op escalatie met zich mee. Het is op plaatsen waar brand een groot risico vormt aan te raden om alert te zijn op de aanwezigheid van dergelijke soorten en de mogelijkheid van ontbranding en daaropvolgende escalatie van deze soorten zoveel mogelijk te beperken.

Het compartimenteren van een bos- of natuurgebied is een manier om overzicht te hebben van het brandrisico in verschillende gebieden en in te kunnen schatten hoe groot de noodzaak is om hier met de grootste prioriteit de brand te blussen. Spreek met alle betrokken partijen af in welke gebieden bos- of natuurbrand mag uitbranden/ beperkt bestreden hoeft te worden en waar snel moet worden ingegrepen. Begrens deze compartimenten met brandveilige vegetaties en zorg dat compartimentsgrenzen goed begaanbaar zijn.

Meer lezen

Tersmette et al. (2023). Kennis voor de praktijk - Terreinbeheer: Effectieve preventie van onbeheersbare natuurbranden. Staatbosbeheer & WUR

Boosten et al. (2009). Inventarisatie van de ontstaans- en escalatierisico’s van natuurbranden op de Veluwe. Probos rapport 2009.

Cornelis,  2012. Preventie en bestrijding van brand in bos- en natuurgebieden. Bosrevue nr 40, 2012.

VBNE brochure Risicobeheersing en bestrijding van natuurbranden.

Zwart et al. (2016). Vertraag het lopend vuurtje. Vakblad Natuur Bos Landschap. Mei 2016.

Voorbeeldprojecten