Bosuitbreiding binnen NNN
Wat houdt het in
In de Bossenstrategie staat als doelstelling om 15.000 hectare van de totale ambitie van 37.000 hectare nieuw bos te ontwikkelen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit kan al gehaald worden wanneer bos wordt ontwikkeld op ongeveer 13% van het beschikbare areaal nog in te richten agrarische gebieden (N00.01) en kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). Maar of het bos binnen het NNN inderdaad in N12.02 en N00.01 ontwikkeld zou moeten worden of ook binnen andere habitattypen (spontaan) zou kunnen ontwikkelen, hangt af van een aantal factoren, waarvan andere natuurwaarden, draagvlak en kosten de belangrijkste zijn.
In het Klimaatenveloppe project “Nieuw bos voor klimaat en biodiversiteit” is gekeken naar de winst van bosuitbreiding in N00.01 en N12.02 voor klimaatmitigatie en voor biodiversiteit.
Bijdrage aan klimaatmitigatie
Over het algemeen leggen bossen meer CO2 vast dan korte vegetaties vanwege de opgeslagen koolstof in de bovengrondse houtige biomassa: (dood) hout, strooisel en bodem. Daarom draagt ook bosuitbreiding binnen het NNN bij aan klimaatmitigatie als korte vegetaties worden omgevormd naar bos.
De meeste CO2 kan worden vastgelegd wanneer kruiden- en faunarijke graslanden en agrarische percelen binnen het NNN op zeeklei en buitendijkse riviergronden worden omgevormd naar haagbeuken- en essenbossen: het gaat om additioneel 802 ton CO2/ha na 100 jaar. Dit komt neer op een CO2-vastlegging van 8 ton ha-1 jr-1. Ook dennen- eiken en beukenbos op eerdgronden op de rijkere zandgronden en hoog- en laagveenbos op laagveen en klei op veen scoren hoog met respectievelijk additioneel 668 ton CO2/ha en 321 ton CO2/ha.
Maar in de open vegetaties van laagveen en klei op veen wordt vrijwel net zoveel CO2 vastgelegd als in bossen op de armere delen van zandgronden. Omdat deze open vegetaties zoveel CO2 vastleggen is de winst per hectare bij omzetting naar bos vrij laag: een factor 1,4. Laagvenen kunnen dus een flinke bijdrage leveren aan vastlegging van CO2, maar dat kan ook in matig of goed ontwikkelde open vegetatiegemeenschappen. Mits deze niet sterk worden ontwaterd.
Overige effecten
Reden om voor de ontwikkeling van nieuw bos de aandacht te richten op kruiden- en faunarijke graslanden (N12.02) is dat deze een groot areaal omvatten binnen het NNN, waarvan de ecologische kwaliteit van veel van deze graslanden momenteel gering is. Het betreft graslanden op vochtige tot droge bodems met een (matig) voedselrijk karakter die niet tot soortenrijke schraallanden, glanshaverhooiland, vochtig hooiland of zilt grasland en overstromingsgrasland behoren.
De kwaliteit kan soms sterk worden verbeterd door intensieve beheeringrepen zoals tijdelijk akkerbeheer of herhaaldelijk frezen van de bodem (zwarte braak), in combinatie met het inbrengen van zaden van doelsoorten, nectar- en waardplanten. Door te werken met sinusbeheer (gefaseerd maaien in onregelmatig gevormde stroken) of niet te intensieve begrazing kan de structuurvariatie in de gras- en kruidlaag worden verbeterd. Op voormalige graslanden en percelen met veel organische stof en fosfaat in de bodem zijn de positieve resultaten van deze maatregelen echter slechts kortdurend of geheel afwezig. Daarom wordt gekeken naar bosuitbreiding op deze graslanden.
Voor alles geldt dat de meeste biodiversiteitswinst wordt behaald wanneer agrarische gronden (N00.01) en matig ontwikkelde kruiden- en faunarijke graslanden (N12.02) worden omgevormd tot goed ontwikkelde bosgemeenschappen of open vervangingsgemeenschappen. Het ontwikkelen van N00.01 naar matig ontwikkelde N12.02 levert voor biodiversiteit slechts weinig winst op.
Wanneer gekeken wordt naar de unieke soorten en de internationale, Europese waarde dan zijn de volgende gemeenschappen het meest waardevol voor de biodiversiteit:
- goed ontwikkelde droge graslanden op zandgronden,
- vochtig hooiland in beekdalen en laagveen,
- rivier- en beekbegeleidend bos,
- veenbossen in het laagveen landschap.
Dat betekent dat vanuit de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland binnen het NNN géén bosontwikkeling zou moeten plaatsvinden op goed ontwikkelde droge graslanden en vochtige hooilanden, maar dat de focus vooral moet liggen op rivier- en beekbegeleidend bos en veenbossen.
Aandachtspunten en risico’s
Het omvormen van al goed ontwikkeld kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) levert discrepanties op: omvorming naar een hogere kwaliteit grasland kent veel biodiversiteitswinst, maar weinig klimaatwinst; omvorming naar een matig ontwikkelde bosvegetatie levert juist veel klimaatwinst, maar weinig winst voor de biodiversiteit. Daarom is het van belang om deze aandachtspunten zorgvuldig af te wegen alvorens over te gaan tot omvormen.
Meer lezen:
Het afwegingskader voor de ontwikkeling van nieuw bos voor klimaat en biodiversiteit is terug te vinden in de rapportage.